CONONICAL TAG HIPPE.NL/RIJPROCEDURE AUTO-AUTOMAAT
Je wilt slagen voor rijbewijs-b, of te wel het auto-rijbewijs, dan moet je ook weten hoe je moet rijden op het auto-rijexamen. Het CBR heeft in samenwerking met BOVAG, FAM, OTCRij,POLITIEacademie, VRB, de Rijprocedure opgesteld. Hierin staat beschreven wat het wenselijk rijgedrag is tijdens in het wegverkeer tijdens de rijopleiding, het rijexamen en daarna.
Op het rijexamen dien je de hier onder beschreven handelingen in de juiste volgorde, vlot, veilig, technisch goed en zelfstandig uitvoeren. En ook later als je het auto-rijbewijs bezit.
Nu volgt een samenvatting van de rijprocedure voor de examen-kandidaten. Niet alles kan in deze samenvatting tot in de puntjes beschreven worden. De complete tekst van de rijprocedure motorfiets is te bestellen bij VERJO BV.
HET RIJKLAAR MAKEN, TECHNISCHE BEDIENING EN BEHEERSING VAN DE AUTO EN OP MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORDE WIJZE AUTORIJDEN.
Instappen:
Let goed op alle verkeer om je heen als je naar de auto loopt. Voorkom dat je bij het openen en bij het instappen van het portier schade kan veroorzaken of iemand hindert. Tijdens het openen en sluiten van het portier blijf je om je heen kijken en houd je constant het portier vast met tenminste één hand! Het waait vaak. Dus met één hand kan je nog de deur in de meeste gevallen onder controle houden.
Rijklaar maken en bediening/beheersing:
De examen-kandidaat dient de auto rijklaar te maken. Dat doet hij door eerst de bestuurdersstoel met hoofdsteun en het stuur op hoogte en afstand goed af te stellen. Zodanig dat de bestuurder ontspannen zit en alle noodzakelijke handelingen makkelijk en zonder inspanning kan verrichten. De bovenbenen moeten zo veel mogelijk op de zitting rusten. De rug moet voldoende ondersteund zijn als beide handen het verste gedeelte van het stuur vast kunnen pakken. Tijdens het rijden de handen op “kwart over drie” aan het stuur. Het stuur niet krampachtig vasthouden. De armen zijn licht gebogen. Het koppelingspedaal moet met een licht gebogen been volledig ingedrukt worden. Het zicht op de weg moet goed zijn tijdens alle handelingen van de bestuurder. De bovenzijde van de hoofdsteun en bovenkant van het hoofd moet op gelijke hoogte zijn.
Spiegels:
De spiegels afstellen doe je als je stilstaat. (Dus merk je tijdens het rij-examen dat een spiegel niet goed staat, dan stop je op de eerste de beste plek waar het kan en mag. En stelde de spiegel af. Dat is veilig en verstandig). De binnenspiegel zo afstellen dat het zicht naar achteren optimaal is. Bij het afstellen van de binnen spiegel houdt de bestuurder hand(en) achter de spiegel, om de binnenspiegel schoon te houden.
De buitenspiegels moeten zo afgesteld zijn dat de bestuurder net nog de carrosserie van de auto kan zien. De horizon in het midden van de spiegel. (Officieel wordt voorgeschreven dat de horizon op 1/4 deel van de bovenkant van de spiegel moet staan. Dit was vroeger handig als je langs het trottoir (=stoep) achteruit moet rijden. Tegenwoordig kunnen we de spiegels met afstandbediening verstellen. Dus is het handiger de horizon in het midden van de spiegels te houden. Vooral omdat de buitenspiegels tegenwoordig een driehoekige vorm hebben. En als je een brug op- en afrijdt heb je langer zicht op het verkeer achter je.
Veiligheidsgordel/autogordel:
Als de bestuurdersstoel, het stuur en de spiegels zijn gecontroleerd of afgesteld, dan doe je de gordel om. De gordel moet vlak en strak om het lichaam zitten. Controleer nog even of je alle bedieningsorganen makkelijk kan bedienen. Dus ook alle schakelaars en drukknoppen.
Starten:
De auto staat natuurlijk nog op de parkeerrem (=handrem). De versnellingshendel staat in de neutraal stand. Op dit moment heb je nog geen stroomverbruiker (radio, verlichting, elektrische achterruit verwarming e.d.) aan staan. Trap de koppeling in. Maak contact. Dus nog niet starten. Controleer of de controle lampjes op het dashboard/cockpit branden. Start de motor. Controleer of de controle lampjes op het dashboard/cockpit geen storing aangeven. Of de meters op het dashboard/cockpit goede waarden aangeven. Laat de koppeling rustig opkomen. (Het intrappen van de koppeling tijdens het starten is nog iets uit de prehistorie. Dit moest je vroeger doen toen er nog accu’s bestonden van 6 volt en startmotors waren met koolborstels). Trap op het rempedaal. Je moet duidelijk een tegendruk voelen van het rempedaal. Voelt het sponsig aan dan niet wegrijden.
Bediening van elektrische apparatuur in de auto:
Tijdens het rijden moet je alle apparatuur in de auto zelfstandig op het juiste moment technisch goed bedienen. Dit geld voor het bedienen van:
-verlichting van de auto (dag-rijlicht, stadslicht (=parkeerlicht) dimlicht, grootlicht, mistlicht, mistachterlicht, richtingaanwijzer, ook interieur-verlichting, achteruitrijlicht, dashboard verlichting)
-verwarming in de auto, de voorruit, achterruit en spiegels
-airconditioning
-ruitenwissers (durf de ruitenwissers ook uit te zetten tijdens het examen en indien nodig weer aan te zetten)
-toeter (durf te toeteren om gevaar af te wenden. Je bent het zelfs wettelijk verplicht)
-start/stop systeem motor
-navigatie systeem
-radio /entertainment systeem
-stuur assistent / keep your lane assist
-pre-collision system / aanrijding preventie systeem
-rijstrookwisselassistent / stuur assistent
-adaptive cruise control / snelheidslimiet assistent
-rijmodi instellingen
-waarschuwingsknipperlichten
-alle informatie van het dashboard begrijpen en kunnen
Verlichting:
Op het rijexamen en tijdens lessen wordt gereden met dimlicht. (Overdag niet wettelijk verplicht, je hebt toch dag-rijlichten op de auto. Maar het is makkelijker op je rijexamen. Je hoeft onder het rijden geen lichtschakelaar te zoeken als je dimlicht moet voeren).
Groot licht mag alleen bij nacht, binnen- en buiten de bebouwde kom zolang het andere weggebruikers niet hindert.
Koppeling:
De koppeling gebruik je door de koppeling in te duwen met de bal van je linker voet. Je mag de koppeling alleen gebruiken als je moet schakelen, bij het wegrijden en als je langzaam rijdt om te voorkomen dat de motor afslaat. Bijvoorbeeld als je in de file langzaam moet rijden. Normaal gesproken heb je tijdens het rijden geen voet op de koppeling. Je linker voet is dan links van het koppelingspedaal. De koppeling gebruik je om te kunnen schakelen, om stil te staan in een versnelling en om weg te rijden van uit stilstand.
Schakelen:
Schakelen doe je door je rechter hand losjes de schakelhendel van de versnellingsbak te bewegen. Het schakel patroon staat op de versnellingshendel. Weg rijden doe je in de eerste versnelling. Heb je snelheid dan ga je naar de tweede versnelling. En heb je weer meer snelheid dan ga je naar de derde versnelling. Door steeds een hogere versnelling te nemen kan je steeds harder rijden. Moet je of ga je langzamer rijden dan kan het zijn dat je terug moet schakelen naar een lagere versnelling om afslaan of slecht optrekken van de motor te voorkomen. Je moet rustig schakelen. Snel schakelen bestaat niet. (Behalve als je met een automaat rijdt). De motor van elke schakel-auto heeft werkingsgebied met een minimum toerental en een maximum toerental dat de motor mag maken. Bij het optrekken van de auto kan men tegenwoordig vroeg overschakelen om brandstof te besparen. Het maximum toerental wordt normaal gesproken nooit gebruikt. Het minimum toerental wordt bij afremmen vaker berijkt. Om afslaan of stotend rijden te voorkomen moet je terug schakelen naar een lagere versnelling. Of, zoals bij afremmen tot stilstand, de koppeling volledig ingetrapt houden om afslaan van de motor te voorkomen.
Het schakelen gaat samen met het juiste gebruiken van de koppeling.
Gasgeven:
Gasgeven die je met je rechter voet door het gaspedaal in te duwen. Dit moet rustig gebeuren. Doordat je het gaspedaal induwt krijgt de motor meer energie (in de vorm van stroom of brandstof). Hierdoor kan de auto wegrijden naar voren of naar achteren of harder gaan rijden. Laat je onder het rijden het gaspedaal omhoog komen, doordat je je voet langzaam omhoog beweegt, dan gaat de auto langzamer rijden. Dit gasgeven en gas terug nemen moet je rustig en gecontroleerd doen. Dit verhoogt het rijcomfort en voorkomt bij gladheid dat de auto zijn grip verliest en dus gaat slippen.
Wegrijden:,
Bij wegrijden uit een geparkeerde toestand is een bijzondere verrichting en gebeurd met grote voorzichtigheid. Dus erg goed kijken! De gehele verkeerssituatie moet je goed overzien en begrijpen. Je kijkgedrag en wegrijsnelheid moet daar mee in overeenstemming zijn. Zeker op drukke weggedeeltes en buiten de bebouwde kom. Je mag het overige verkeer, uit welke richting dan ook, niet hinderen. Als dit echt niet kan dan moet je de hinder tot een minimum beperken. Je doet een bijzondere verrichting, dus iedereen heef vrije doorgang en gaat voor. En jij bent op het moment van wegrijden altijd verantwoordelijk bij een ongeval.
Bij het wegrijden van de rechterkant van de weg moet je eerst kijken in de rechter spiegel, rechts voor, voor de auto, links voor , linker spiegel en over je linker schouder. (In de dode hoek kijken kan niet. Daarom heet het ook dode hoek).
Bij het wegrijden van de linkerkant van de weg moet je eerst kijken in de linker spiegel, links voor, voor de auto, rechts voor , rechterspiegel en over je rechter schouder. (Als je door een voertuig voor jou niet goed kan zien of er tegemoetkomend verkeer aan komt, durf aan je examinator/trice te vragen of die voor jou kan kijken. Dat is veilig! Dat mag. Doe je later ook als er iemand meerijdt).
Na het kijken duw je eerst de koppeling in. Je zet de versnellingshendel in de eerste versnelling. Kijk nog een keer zoals hier boven net is beschreven. Komt er niemand aan, van achteren, tegemoet en van opzij, dan laat je langzaam het koppelingspedaal omhoog komen tot dat je merkt dat de auto weg wil rijden. Blijf goed kijken en observeren wat er om je heen gebeurd, dus ook na controle over je schouder. Het wegrijden dient vloeiend te gebeuren. Als je snelheid hebt kan je het koppelingspedaal helemaal op laten komen. Als je het niet te vroeg doet dan voel je geen schok. Dat komt omdat de koppeling vanzelf door een natuurkundig verschijnsel vanzelf “pakt”. (Dit verschijnsel heet “slip-stick”: Twee voorwerpen, tegen elkaar gedrukt, hebben in stilstand een hogere wrijving coëfficiënt dan in een glijdende toestand). Dan een beetje extra gasgeven en wachten tot de auto snelheid heeft. Voordat je wilt overschakelen zorg je er voor afstand voor de auto en kijk je in je binnen spiegel naar het achterop komende verkeer hoe hard zij rijden en hoeveel afstand er achter de auto is. Pas wel je snelheid aan het overige verkeer aan. En bij voldoende snelheid dan ga je overschakelen naar de volgende versnelling. Zie overschakelen hieronder.
Het wegrijden, na te zijn gestopt in het verkeer, is geen bijzondere verrichting. Wel moet je bij het extra opletten voor voetgangers, fietsers en bromfietsers. En moet je de snelheid aanpassen aan het overige verkeer.
Overschakelen:
Heb je bij het optrekken voldoende snelheid met de auto, dan ga je overschakelen. Kijk eerst of je voldoende afstand hebt met het verkeer dat achter jou rijdt en dat voor jou rijdt. Eerst laat je langzaam het gaspedaal omhoog komen tot dat de auto een constante rijsnelheid heeft. Op dat moment neem je gas terug en duw je gelijktijdig de koppeling in. Je schakelt naar de volgende versnelling. Dan laat je het koppeling pedaal geleidelijk omhoog komen en gelijktijdig geef je gedoseerd gas. Is de koppelingspedaal in de hoogste stand dan geef je iets meer gas zodat de auto lekker optrekt. Het overschakelen dient zonder schokken te gebeuren. (Neem de tijd om rustig en schokvrij over te schakelen). Kijk na het schakelen in je binnenspiegel en kijk voor je. Zorg voor voldoende afstand voor en achter de auto. En pas je snelheid aan het overige verkeer.
Terugschakelen:
Wanneer je langzamer bent gaan rijden, bij voorbeeld bij het naderen van een rotonde, is het toeren tal te laag om door te rijden. Dan dien je terug te schakelen. Dat doe je door eerst gas terug te nemen en even daarna de koppeling in te duwen. Dan schakel je naar de gewenste versnelling. Je laat het koppelingspedaal rustig opkomen en gelijktijdig een beetje gas geven om schokken te voorkomen. Controleer of de motor voldoende toeren maakt. Eventueel weer een versnelling terug schakelen.
Moet je remmen tot stilstand dan is het verstandig om, zonder gas te geven en te schakelen, eerst af te remmen. Komt de motor bij het minimale toerental dan duw je de koppeling in. Als de auto stilstaat, gecontroleerd met de voet op het rempedaal, dan pas schakelen naar de eerste versnelling. De voeten op de rem en koppeling houden tot je weg wilt rijden. Op het moment dat je dan wilt wegrijden laat je de koppeling opkomen tot het aangrijpingspunt en gaat je rechter voet naar het gas pedaal engel je een gedoseerd gas.
Sturen:
Sturen d.m.v. de doorgeefmethode verdient volgens de rijprocedure de voorkeur. De overpak methode kan goed worden gebruikt bij snel sturen met lage snelheden. (Ga je later een anti-slip cursus, een rij-training voor gevorderde bestuurders of een cursus “rijden in de bergen” volgen dan moet je sturen met met de overpak methode. Bij het sturen met de overpak methode moet duwen tegen het stuur! Je houdt de handen op “kwart over drie” aan het stuur. Wil je sturen naar links dan duw je met je rechter hand het stuur naar boven/naar voren. En omgekeerd, wil je sturen naar rechts dan duw je met je linkerhand tegen het stuur naar boven/naar voren. Het voordeel is dat je, als het moet, snel het stuur een halve draai laten maken. Indien nodig kan je met de andere hand verder draaien. Door te kijken waar je heen wilt en kan en mag, stuur je de auto snel en veilig naar de gewenste richting. Je stuurt geleidelijker (belangrijk in de sneeuw of als de auto slipt) en precies waar je heen wilt. Doordat je als het ware duwt tegen het stuur, duw je jezelf in de bestuurdersstoel. Hierdoor krijg je meer informatie hoe de auto op de weg licht/rijdt. Advies: doe een echte slipcursus. Kom je er wel achter wat de beste stuurtechniek is).
Sturen doe je rijdend. Niet als je stilstaat. Dus bij “straatje keren” héél langzaam rijden en snel sturen met de overpak methode!
Je rijdt met beide handen aan het stuur. Tenzij je richting moet aangeven, moet schakelen of een schakelaar of drukknop moet bedienen.
Stuurvastheid is vereist op het rijexamen. Dit betekent dat er geen abrupte stuurbewegingen zijn tijdens het rijden. Ook tijdens het kijken en het bedienen van de bedieningsorganen in de auto.
Remmen:
Remmen doe je op de twee veel voorkomende manieren. Door minder of geen gas (meer) te geven, (= afremmen op de motor). Of door de remmen te gebruiken. Als je snelheid wilt of moet verminderen, kijk eerst in de binnen spiegel. Eventueel aangevuld met de buitenspiegel(s). Neem gas gedoseerd terug, ( = gastoevoer verminderen door je voet zachtjes omhoog te bewegen van het gaspedaal). Moet je meer snelheid verminderen dan moet je de remmen gebruiken. Dit doe je door je voet op het rempedaal te zetten. Zachtjes druk je het rempedaal in. En, indien nodig, trap je het rempedaal gedoseerd harder in. Zodra je bij de gewenste snelheid komt haal je langzaam de druk van het rempedaal af. En gaat je voet weer naar het gaspedaal om met gedoseerd gas de gewenste snelheid vast te houden. Moet je de auto volledig tot stilstand brengen dan haal je kort voor stilstand langzaam de druk van het rempedaal af. Zo kom je zonder schok tot stilstand. Maar houd toch voldoende druk op het rempedaal zodat de auto bij stilstand niet weg kan rollen. Wel tijdens het afremmen tot stilstand de “koppeling in” wanneer de motor het bij stationair toerental komt. Om afslaan van de motor te voorkomen.
Het remmen moet rustig en technisch beheerst gebeuren. Het remmen geschied vloeiend. Voorkomen moet worden dat men steeds even remt en dan weer even remt en op het laatst nog een keer hard. Technisch beheerst wil zeggen dat de wielen niet mogen blokkeren. Samengevat: je moet veilig, comfortabel en tijdig op technisch goede wijze afremmen.
Officieel mag je tijdens het afremmen terugschakelen. Doe dit pas als de motor weinig toeren maakt.
===============================================
Rijden op rechte en bochtige wegen:
Als je auto rijdt moet je constant afvragen: “op wat voor weg rij ik”? Ben ik in de bebouwde kom, dan mag ik maximaal 50 km/uur. Ben ik buiten de bebouwde kom dan mag ik 80 km/uur en op een autoweg maximaal 100 km/uur en hier op de autosnelweg? Waren er verkeersborden die de snelheid regelen of iets verbieden of gebieden? Is het betaald parkeren of een zone verboden te parkeren? Hoe loopt de weg en hoeveel rijstroken zijn er? Is het mooi glad en schoon asfalt? Zijn er ????????
Al deze waarnemingen gecombineerd met de rijtaak waar mee je bezig bent bepalen jou gedrag op de weg.
Zie je een bocht dan moet je vooraf zien hoe de bocht loopt, hoe veel rijstroken er zijn, of er ander verkeer is,
BLZ 33
waarneming en de boordeling van een bocht
het zicht in de bocht
BLZ 34
rijden van de bocht
BLZ 35
BELANGEN ANDERE WEGGEBRUIKERS
BLZ 36
tegemoetkomen
ingehaald worden
KIJKGEDRAG
BLZ 37
goed opletten bij ingehaald worden en tegemoetkomen
VOOR LATEN GAAN
PODW/PLAATS VAN HANDELING
BLZ 38
niet steeds naar rechts gaan tussen twee geparkeerde auto’s
let op bromfietsers
rechter rijstrook (in het midden van de rijstrook) volgen of spitsstrook, zeker bij sneeuw, dichte mist, slagregen,duisternis, opspattend water, snelweg
midden van de rijbaan (bij 1 rijstrook)
suggestiestroken niet berijden
bij nadering van invoegstroken op de auto(snel)weg alleen uitwijken naar links als er geen invoegmogelijkheid is
bochten maken met een vloeiende beweging
rekening houden met obstakels, verkeersheuvels,
BLZ 39
bij inhalen en tegemoetkomen zoveel mogelijk uitwijken, vloeiende lijn
tegemoetkomen
ingehaald worden
VOLGAFSTAND 2 SEC KANS DAT HET VOERTUIG TIJDIG TOT STILSTAND KAN KOMEN
BLZ 40
grotere afstand bij ondoorzichtige voorligger
aftand afhankelijk van wegsituatie, verkeersdrukte
SNELHEID
BLZ 41
snelheid bij tegemoetkomen
snelheid bij inhalen
snelheid bij ingehaald worden
REAGEREN OP VERKEERSLICHTEN EN AANWIJZINGEN
REAGEREN OP OVERIGE VERKEERSTEKENS
BLZ 42
GEVEN VAN/ REAGEREN OP SIGNALEN
BLZ 43
VERTRAGEN, REMMEN, STOPPEN
==========================================
KRUISPUNTEN
GEDRAG NABIJ EN OP KRUISPUNTEN
BLZ 45
afslaan gebeurd op kruispunten……bij een afbuigende voorrangsituatie…………….orde
BLZ 46
BELANG ANDERE WEGGEBRUIKERS
KIJKGEDRAG
BLZ 48
VOORRANG VERLENEN/VOOR LATEN GAAN
PLAATS OP DE WEG / PLAATS VAN HANDELING
BLZ 51
VOLGAFSTAND HOUDEN
SNELHEID
BLZ 52
REAGEREN OP VERKEERSLICHTEN EN AANWIJZINGEN
BLZ 53
REAGEREN OP OVERIGE VERKEERSTEKENS
BLZ 54
GEVEN VAN/ REAGEREN OP SIGNALEN
VERTRAGEN, REMMEN, STOPPEN
===========================================
INVOEGEN - UITVOEGEN
BLZ 55
KIJKEN + … + …
BLZ 56
BELANGEN ANDERE WEGGEBRUIKERS
BLZ 57
KIJKGEDRAG BIJ HET INVOEGEN
BLZ 58
KIJKGEDRAG BIJ HET UITVOEGEN
VOORLATEN GAAN
BLZ 59
PLAATS OP DE WEG / PLAATS VAN HANDELING
BLZ 60
VOLGAFSTAND HOUDEN
SNELHEID INVOEGEN
BLZ 61
SNELHEID UITVOEGEN
GEVEN VAN/REAGEREN OP SIGNALEN
BLZ 62
VERTRAGEN, REMMEN, STOPPEN
================================================
INHALEN / ZIJDELINGSE VERPLAATSEN
BLZ 63
BLZ 64
BELANGEN ANDERE WEGGEBRUIKERS
BLZ 65
KIJKGEDRAG INHALEN
BLZ 66
VOORBIJGAAN
BLZ 67
VOOR LATEN GAAN
BLZ 68
PLAATS OP DE WEG / PLAATS VAN HANDELING
INHALEN
BLZ 69
VOORBIJGAAN
BLZ 70
INHALEN
BLZ 71
VOORBIJGAAN
RIJSTROOKWISSELEN
REAGEREN OP OVERIGE VERKEERSTEKENS
BLZ 72
GEVEN VAN/REAGEREN OP SIGNALEN
INHALEN
VOORBIJGAAN
BLZ 73
VERTRAGEN, REMMEN,STOPPEN
===============================================
BLZ 75
GEDRAG NABIJ EN OP BIJZONDERE WEGGEDEELTEN
IN/UITRIT
BLZ 76
BELANGEN ANDERE WEGGEBRUIKERS
KIJKGEDRAG
VOOR LATEN GAAN
PLAATS OP DE WEG / PLAATS VAN HANDELING
BLZ 77
SNELHEID
GEVEN VAN/REAGEREN OP SIGNALEN
VERTRAGEN, REMMEN, STOPPEN
BLZ 78
ERF
BELANGEN ANDERE WEGGEBRUIKERS
KIJKGEDRAG
BLZ 79
VOORRANG/VOOR LATEN GAAN
PLAATS OP DE WEG / PLAATS VAN HANDELING
SNELHEID
BLZ 80
REAGEREN OP OVERIGE VERKEERSTEKENS
GEVEN VAN/REAGEREN OP SIGNALEN
VERTRAGEN, REMMEN, STOPPEN
OVERWEG
BELANGEN ANDERE WEGGEBRUIKERS
BLZ 81
KIJKGEDRAG
VOOR LATEN GAAN
PLAATS OP DE WEG / PLAATS VAN HANDELING
BLZ 82
SNELHEID
REAGEREN OP VERKEERSLICHTEN EN AANWIJZINGEN
REAGEREN OP OVERIGE VERKEERSTEKENS
BLZ 83
GEVEN VAN/REAGEREN OP SIGNALEN
VERTRAGEN, REMMEN, STOPPEN
VOETGANGERSOVERSTEEKPLAATS
BLZ 84
BELANGEN ANDERE WEGGEBRUIKERS
KIJKGEDRAG
BLZ 85
VOOR LATEN GAAN
SNELHEID
REAGEREN OP VERKEERSLICHTEN EN AANWIJZINGEN
VERTRAGEN, REMMEN, STOPPEN
BLZ 86
TRAM-/BUSHALTE
BELANGEN ANDERE WEGGEBRUIKERS
BLZ 87
KIJKGEDRAG
VOOR LATEN GAAN
PLAATS OP DE WEG / PLAATS VAN HANDELING
BLZ 88
SNELHEID
GEVEN VAN/REAGEREN OP SIGNALEN
VERTRAGEN, REMMEN, STOPPEN
ROTONDE
BLZ 89
BELANGEN ANDERE WEGGEBRUIKERS
KIJKGEDRAG
VOORRANG/VOOR LATEN GAAN
PLAATS OP DE WEG / PLAATS VAN HANDELING
BLZ 92
SNELHEID
BLZ 93
REAGEREN OP VERKEERSLICHTEN EN AANWIJZINGEN
REAGEREN OP OVERIGE VERKEERSTEKENS
HET GEVEN VAN/REAGEREN OP SIGNALEN
BLZ 94
VERTRAGEN, REMMEN, STOPPEN
===========================================================================
BLZ 95
BIJZONDERE MANOEUVRES<-VERRICHTINGEN????
UITVOERING PRODUCTIEVE BIJZONDERE VERRICHTINGEN
BLZ 97
WIJZE VAN UITVOEREN (VOERTUIGBEHEERSING)
BLZ 99
BELANGEN ANDERE WEGGEBRUIKERS
KIJKGEDRAG
VOOR LATEN GAAN
BLZ 100
PLAATS OP DE WEG / PLAATS VAN HANDELING
VOORBEREIDINGS- EN CONTROLEHANDELINGEN
BLZ 101
CONTROLE BUITEN DE AUTO
CONTROLE IN DE AUTO
BLZ 102
IN/UITSTAPPEN
BELANGEN ANDERE WEGGEBRUIKERS
KIJKGEDRAG
BLZ 103
HELLINGPROEF
BLZ 104
WIJZE VAN UITVOERING (VOERTUIGBEHEERSING)
KIJKGEDRAG
VOOR LATEN GAAN
HET GEVEN VAN/REAGEREN OP SIGNALEN
=====================================================================================================
BLZ 105 TOEPASSING
=====================================================================================================
Motor afzetten:
De motor afzetten doe je natuurlijk direct aan ieder einde van een rit. Maar ook als je moet wachten voor een brug of spoorwegovergang. Op je rijexamen gelijk de motor uitzetten. Als is het maar voor een paar seconden. Je laat zien dat je aan het milieu hebt gedacht en gehandeld. Dus niet wachten en aarzelen. Zodra het kan op je rijexamen, de motor uitzetten. Laat zien dat je aan het milieu denkt en handelt.
Parkeerrem:
Hoe doe je het. Als je stilstaat eerst de auto op de parkeerrem (=handrem) zetten. Dan de versnellingshendel in de neutraal-stand zetten. Overbodige stroomverbruikers uitzetten en daarna de motor uitzetten. En dan pas het koppelingspedaal oplaten komen.
Uitstappen:
Let goed op alle verkeer om je heen als je uit wil stappen. Gebruik de spiegels en kijk over je schouder. Kijk ook goed hoeveel ruimte je hebt om het portier te openen voor het uitstappen. Voorkom dat je bij het openen en bij het uitstappen van het portier schade kan veroorzaken of iemand hindert. Tijdens het openen en sluiten van het portier blijf je om je heen kijken en houd je constant het portier vast met tenminste één hand! Zodat het portier niet door de wind ongecontroleerde bewegingen maakt. Pas als de deur gesloten is mag je de deur lostalen!
Voertuig beheersing:
De examenkandidaat dient totale voertuig beheersing te hebben. Totale voertuig beheersing betekent dat de bestuurder alle technische handelingen gecombineerd met een goed kijkgedrag en (verkeers)inzicht, het voertuig volledig en zelfstandig onder controle heeft. Onder (verkeers)inzicht wordt verstaan gepast gedrag vertonen door het tijdig onderkennen van verkeers-, weg-, weersomstandigheden in combinatie met de rijeigenschappen van de auto. Dit betekent in de praktijk dat met name de snelheid, plaats op de weg, zichtbaarheid (verlichting), mate van afremmen, mate van sturen, afstand houden, koppeling bedienen, wegverloop, wegverkanting, zicht, slechte weersomstandigheden goed ingeschat moeten worden …..
???????????????????
Milieubewust rijgedrag:
Tijdens het rijexamen rij je milieubewust. Dat houdt in dat de auto, voertuigomstandigheden en alle voertuigbediening, zowel voor, tijdens en na het rijexamen milieu bewust zijn. Dus dat de examenauto technisch in een perfecte staat verkeerd. Dus een goed afgestelde motor heeft, juiste bandenspanning, de airco zo min mogelijk gebruikt, je kiest voor rijden met een compacte auto liefst met met een automaat, je houdt onnodige stroomverbruikers uit. En je rijdt rustig weg, je schakelt steeds vlot naar de volgende versnelling en je anticipeert op het verkeer, houdt echt afstand met je voorganger zodat je zo min mogelijk hoeft te remmen en je laat de auto zo veel mogelijk uitrollen. Bij stilstand zet je de versnellingshendel direct in zijn neutraal, zodat de motor automatisch stopt en brandstof en schadelijke uitlaatgassen spaart. (De motorstarten is geen probleem. Alleen de koppelingspedaal induwen en de motor loopt voordat je geschakeld hebt).
VEILIGHEID EN CORRECT DEELNEMEN AAN HET VERKEER
Hoofdfactoren veiligheid:
Bij verkeersongevallen is de oorzaak:
+/- 92% de mens/weggebruiker
+/- 3% het voertuig
+/ - 5 % de weg en de weersomstandigheden
Het is de combinatie van mens, voertuig en omgeving, waarbinnen de verkeersdeelnemers steeds de informatie zo moeten inschatten en verwerken zodat er juiste beslissingen worden genomen. Dit is afhankelijk van persoons- en niet-persoonsgebonden factoren, opvoeding, geestelijke en lichamelijke gesteldheid en levens instelling.
Persoonsgebonden factoren zijn: leeftijd, gedrag, kennis, ervaring, motoriek, verkeersinzicht, motivatie, lichamelijke beperkingen, stress, emotionele toestand, vermoeidheid, snel afgeleid zijn.
Niet persoonsgebonden factoren zijn: de weg, het voertuig, wettelijke regelingen, andere weggebruikers, dieren, het weer.
Omdat de mens/weggebruiker dus de grootste risico factor is in het verkeer, is “verkeersinzicht” van de examenkandidaat het belangrijkste is op het rijexamen. Verkeersinzicht is het vermogen om te handelen op verkeerssituaties niet geregeld bij de wet.
Dus wordt op het rijexamen gekeken hoe je omgaat bij verkeerssituaties bij wegversmallingen, in smalle straatjes, bij smalle zijstraatjes, in winkelgebieden, rekening houdt met conditie van het wegdek, weersomstandigheden, grote waterplassen op de weg, uitritten, takken op de rijbaan, laag hangende takken over de rijbaan, tijdelijk geplaatste verkeersborden of voorwerpen die te dicht bij de rijbaan staan , snelheidsdrempels, spoorrails, spoorvorming in het wegdek, door olie of vuil verontreinigd wegdek, tijdig vrije doorgang creëren voor voorrangsvoertuigen.
Bij de hier boven genoemde situaties is goed anticiperen belangrijk om het verkeer zoveel mogelijk te laten doorstromen. (Vlotte doorstroming!). Dus om zo min mogelijk te stoppen in het verkeer. Dit doe je door goed te anticiperen. Door vroegtijdig je snelheid zo te regelen zodat je (een vrije) ruimte creëert zodat je rustig kan doorrijden. Bij voorbeeld door bij het naderen van verkeer op jouw rijstrook dat van uit stilstand begint op te trekken bij de verkeerslichten, bij het afslaan bij een kruising achter een fietser blijven rijden, door rustiger een kruising naderen en zo voorrang te verlenen, vroeg af te remmen bij het naderen van een wegversmalling met tegemoet komend verkeer. Dit vooral belangrijk als je verkeer achter je hebt. Zo hinder je ook het verkeer achter je niet! Ook door rekening te houden met verkeerssituaties die kunnen ontstaan zoals plotseling over stekende voetgangers in een winkel gebied, een kruisend fietspad in een woongebied, bij het horen van de sirene van een voorrangsvoertuig, plaatsen waar fietsers op de rijbaan moeten gaan rijden, deuren van auto’s die plotseling open kunnen gaan, bestuurders die plotseling aan het verkeer gaan deelnemen, fietsers die plotseling gaan slingeren of afslaan, voetgangers die plotseling oversteken om de bus of tram te halen, voetgangers die bij een viaduct plotseling achter een pilaar te voorschijn komen. Ook moet je rekening houden dat je geen bochten afsnijdt, plotseling remt, te hard rijdt of te langzaam, te hard op een kruising af rijdt, te langzaam invoegt op de snelweg, plotseling van rijstrook wisselt, te weinig afstand hebt van je voorganger, naast ander verkeer blijft rijden waardoor je geen ruimtekussen meer hebt, voor een bocht gaat inhalen, te laat of te vroeg richting aangeeft.
Let op! Als je toch moet stoppen zorg dat je het kruisingsvlak, oversteekplaatsen, gemarkeerde weggedeelten of een rijstrook voor het andere verkeer niet blokkeert.
Verkeersinzicht, vlotheid van handelen is zojuist besproken. Ook rust, de lichamelijke gesteldheid, kennis van de verkeersregels en eigenschappen van het voertuig zijn noodzakelijk om op het juiste moment je gedrag af te stemmen op de verkeerssituatie(s). Zodanig dat een aangepast en besluitvaardig rijgedrag ontstaat dat rekening houdt met de belangen van andere weggebruikers. Dus geen onnodig voorrang verlenen. Niet hard op kruisingen afrijden en op het laatste moment remmen. Niet anderen in gevaar kunnen brengen. Niet twijfelen in het verkeer. Niet plotseling handelingen afbreken. En niet langer wachten dan noodzakelijk is.
Belangen van andere weggebruikers houdt in dat je defensief en sociaal rijdt. Dus rij je uitgerust, oplettend, met een ruimte kussen om de auto, goed anticiperend rond. Je houdt rekening met anderen in het verkeer die net in een wat ongunstigere verkeerspositie zitten. Zorg dat andere weggebruikers niet verrast worden door jou rijgedrag. Roep geen irritaties op. Je houdt rekening met kwetsbaar weggebruikers zoals kinderen, bejaarden en gehandicapten in het verkeert.
Staat er iets abusievelijk iets niet of verkeerd vermeld? Is er een dode link? Stuur een mail naar mail@multidrive.com met vermelding van "fout op de site rijbewijs-b.nl/rijprocedure auto”.
Copyright
© 2020 Multi Drive, Amsterdam. Alle rechten voorbehouden.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de eigenaar van deze site.
All rights reserved by Multi Drive | Amsterdam | +31 6 15 55 60 60 | KvK AMSTERDAM 32080171 | BTW-ID NL001229700B85 | IBAN NL83 INGB 0008 7066 04 | E-MAIL: mail@multidrive.com